Sla mij open en lees mij.
Als mijn woorden jouw stilte raken,
komen wij in zinnen dichterbij.
Fragment uit Amor fati: Over leven met de dood – Wouter Fimmers
Alsof ze nooit iets anders had gedaan, schoof Het Leven een stoel naar achter en gebaarde De Dood dat hij moest zitten. Zelf nam ze tegenover hem plaats, op haar vertrouwde plek, de enige stoel met ietwat doorgezakte
zitting.
‘Hoe gaat het met jou?’ Het Leven keek uitnodigend naar De Dood.
De Dood wist niet wat hem overkwam en nam een koekje om de stilte op te vullen. Het Leven roerde een wolkje melk onder haar koffie en legde het lepeltje naast haar kopje.
‘Je hebt het vast heel druk, dat begrijp ik. Maar hoewel het lang geleden is dat je hier was, ben ik jou nooit vergeten.’
De Dood verslikte zich in een paar kruimels. ‘Heb je hier dan zitten wachten?’
‘Natuurlijk, ik was bang dat je mij was vergeten.’
‘Hoe zou ik dat kunnen?’ vroeg De Dood.
‘Ach …’ zei Het Leven stil. Meer kreeg ze niet gezegd. Een traan rolde over haar wang.
‘Ben je verdrietig omdat ik er ben?’
‘Nee, helemaal niet. Ik heb geleefd en beleefd. Ik heb verwacht en gewacht. De wereld verandert snel, maar de tijd gaat traag. Het is goed dat je bent gekomen, ik zit hier anders toch maar alleen. Het is alleen spijtig van de koffie. Ik heb te veel gemaakt.’
‘Hij is lekker’, zei De Dood. Hoewel hij merkte dat hij Het Leven graag gezelschap hield, voegde hij eraan toe: ‘Maar nu moeten we gaan.’
Het Leven keek naar de klok. ‘Ja,’ zei ze, ‘we hebben lang genoeg gewacht.’
© Wouter Fimmers
Ooit wilde ik ontdekt worden
Ooit wilde ik ontdekt worden.
Thans vind ik toegedekt al fijn,
ingestopt in warme woorden,
zinnig gezoend door zoemende zinnen.
Ooit vond ik spreken het einde,
maar zwijgen werd een nieuw begin.
Tijd om te overdenken,
stil sluimerend in slome seconden.
Ooit wilde ik behagen,
een publiek om mij graag te zien.
Nu is niet langer het worden gezien,
maar het kijken mijn kijk op de wereld.
Ooit stond ik in vuur en vlam
maar mijn aarde was verschroeiend.
Toch is het in mijn herfst weer lente.
Ik ruik wat smeulend is.
© Wouter Fimmers
Zelfportret van een bos
Ik ritsel al jaren door mijn dagen. Haast me, verbaas me. Verdwaal, soms met tegenzin. Verplaats de pilaren van mijn geheugen als pionnen. Schuif strategisch mijn oprijlaan bijeen. Sla paarden en lopers die afdwalen van het pad dat ik laat zien. Maar zo uitgerekend, eindig ik vaak schaak. Zie ik door de bomen mijn bos niet meer en verdwaal ik ritselend door mijn dagen. Verlies ik mijn weg met tegenzin, of verlies ik mijn bestemming?
Geluidloos bekent de tijd zijn kleur: mijn eerste groene blaadjes zijn gevallen! Hoe gretiger ik ze vasthoud, hoe harder wordt geschud aan de kruinen van mijn wildernis. Ik vertel dan maar oude verhalen opnieuw en opnieuw tot het zacht geworden vanzelf herfst wordt in het doolhof van mijn herinnering.
En toch. Ik heb honger naar nog zo’n lente! Dus verander ik verder zonder mijn kleur te bekennen. Zoek verse wegen voor de wandelaars in mijn jungle. Laat mijn pionnen wortel schieten. Zet nieuwe bordjes klaar: Treed binnen! U hoeft niet op het pad te blijven. Treed binnen! Speur, ontdek en klim in mij. En bouw uw nestje in mijn hoofd voor wanneer u langer blijven wil.
Ik heb veel verhalen en ben nog lang niet uitverteld.
© Wouter Fimmers
bij een schilderij van Kallist Fimmers (1906-1969)
Er was eens
Er was eens niet zover bij ons vandaan
een sprookje dat al enige tijd duurde.
Het gaat over twee mooie mensen,
hij heette Rede, zij Romantiek.
Sinds ze elkaar vonden, hielden ze vast aan mekaar.
Ze vochten zij aan zij en versloegen boze dromen.
Hun liefde was zo sterk en
een huwelijk bezegelde die band.
Zonder aarzeling zeiden zij ‘ja’.
Nu zijn ze elkaars zon om in te groeien,
elkaars schaduw om in uit te rusten,
elkaars appeltje voor de dorst.
Hun verhaal eindigt nog lang niet,
want er was eens een sprookje
dat zal blijven duren.
Hij heet Kevin, zij heet Ine.
Maar voor elkaar waren zij
man en vrouw
vrouw en man
voor altijd.
© Wouter Fimmers
Als mijn licht uitgaat
Als mijn licht uitgaat,
laat het dan niet donker worden.
Mijn dood is niet het einde
van jouw leven.
Als mijn licht uitgaat,
laat het alsjeblieft dan doven.
Hou de laatste deur niet op een kier,
maar zet ze wagenwijd open.
Als mijn zijn geen zin meer heeft
en het kostuum draagt van de afgang,
laat het applaus dan
niet eindeloos duren.
Als ik geen zin meer heb om te zijn,
verbaas je dan niet,
ooit moet ik toch gaan,
zodat ik dichterbij kan komen.
© Wouter Fimmers
Fragment uit ‘Ik ging dood, sindsdien ben ik herboren’
Ik las ‘Voltooid’ van Bert Keizer waarin hij het pleidooi van David Hume (1711-1776) voor het recht op een zelfgekozen dood (‘Over zelfdoding’, 1777) in het licht plaatst van het hedendaagse debat rond euthanasie. Ik koos ervoor het essay van Keizer te lezen omdat mijn leven wordt gekleurd door de keuze -of het gebrek daaraan- van een voorbeeldfiguur uit mijn jeugd om zelf een einde te maken aan zijn leven. Ook als maker van afscheidsceremonies kwam ik het thema al vaak tegen, zowel op vlak van zelfdoding als op vlak van euthanasie. De dood is een interesse die nog aangewakkerd wordt door mijn depressie enkele jaren geleden waarin ik het eens zo verwoordde: ‘Ik ben dood van binnen’. In zekere zin ben ik dus al eens gestorven, maar sindsdien ben ik herboren. Het leven en de dood liggen zo dicht bij elkaar en zijn zo aanwezig in mijn leven dat ik daarover graag nadenk. Het lezen van ‘Voltooid’ liet me met meer vragen dan antwoorden achter, waardoor ik er dus zelf naar op zoek ga.
Lees “Ik ging dood, sindsdien ben ik herboren” volledig
© Wouter Fimmers
Huwelijkskaars
Ik brand van verlangen om bij jou te zijn. Jij zet mij in vuur en vlam. Jij maakt me warm als ik het koud heb. Jij brengt het licht in mijn donker. Jij legt het vuur aan mijn schenen als de vlam dreigt te doven. Dan wakker jij me aan, om te branden, om lichtend te zijn. Op onze belangrijkste dag steken wij voor het eerst onze kaars aan. Hoopvol uitkijkend naar een lange toekomst samen. Vaak zullen wij de warmte zoeken bij elkaar. ’s Avonds onder een dekentje, of erbovenop als het wat heter mag zijn. Vaker nog zullen wij in het licht zien waar we heen willen en samen keuzes maken zonder ons te verbranden. En als er toch eens blaren zijn om te verzorgen, als de nacht langer lijkt dan de dag, als de winterse koude maar blijft duren, dan steken wij onze kaars weer aan. Omdat wij ooit die dag lang geleden samen voor het eerst onze kaars aanstaken met een duidelijk doel. Het is ons symbool, ons teken van liefde, onze herinnering aan de vlam. Het is de waakvlam die ons weer brengt naar het licht, naar de warmte, naar de liefde. Onze liefde. En ik brand van verlangen om die liefde elke dag als ons licht te laten zijn.
© Wouter Fimmers
Vals gebed
‘Een vals gebed’, zegt mijn zoon als hij de nieuwe tanden van zijn opa bedoelt. ‘Gebit,’ verbeter ik hem, ‘het is vals gebit’. We lachen aan tafel smakelijk met zijn verspreking. Hij begrijpt het nog niet. Als ik het hem probeer uit te leggen, loop ik al snel vast. Wat is bidden? Kan dat alleen als je een volbloed katholiek bent? Is de enige goede weg die van de catechese? Kan er zoiets als een vals gebed bestaan? ‘Nee,’ prevel ik bij mezelf, ‘als je de woorden met de juiste intentie zegt, is het nog steeds mogelijk dat ze anderen niet bevallen, maar zijn ze wel steeds oprecht.’ Het waren nog teveel moeilijke woorden in één zin, maar die avond poetste mijn zoon voor het slapen gaan nog beter zijn tanden.
© Wouter Fimmers
Als ik met vragen zit
Als ik met vragen zit,
stel ze me dan.
Aarzel geen seconde als
jij me niet begrijpt.
Knik niet instemmend,
tenzij je mij zoekend ziet,
ik vertraag en jou in het
vragen meedraag.
Laten we de weg verliezen,
het voorbeeld van de bestemming
schetsen en weggommen
waar we niet verbonden zijn.
Neem ruimte voor de twijfel
als het weten te snel gaat.
Geef mij jouw antwoord
en ik stel de vraag.
© Wouter Fimmers
Kon ik jou maar vasthouden
Kon ik jou maar vasthouden
toen jij het leven losliet.
Niet alleen jou missen,
maar wat we samen misten,
doet me baden in verdriet.
Gemis kent veel gezichten,
ik herinner me ze zacht.
De fonkel in jouw ogen
verlicht altijd het donker
sinds jouw allerlangste nacht.
De verhalen die wij deelden,
bevatten meer dan pijn.
Zo raak jij nooit verloren:
in elk te koesteren moment
vind ik een kostbaar medicijn.
Het afscheid zonder afscheid
maakte mij in stilte klein.
Toch draag ik nu jouw naam
als een groots en kostbaar goed,
want ons laatste woord zal altijd liefde zijn.
© Wouter Fimmers
Troostplek Kruislinde, Hoeselt
Echo van een oud verhaal
Als kind zocht ik mijn vader. In boeken, in gedichten, in grote mannen hun gezichten. Ik vond soms wel een strofe, maar nooit echt mijn refrein. Ik kwam in vele huizen, maar wist niet waar thuis te zijn. Steeds luider zong ik tegen de angst op mijn verdwaalde pad. Voor elk klein applaus gebruikte ik de kunstjes die ik had. Maar ondanks al mijn woorden wees mijn vermanende vinger nooit het noorden aan.
Als vader vond ik plots mijn kind. Oog in oog en tand om tand. De blik was diep en snijdend als gebroken spiegelglas. Was het om de scherpe randen en het geronnen bloed, of had ik halsstarrig de andere kant uitgekeken omdat de puzzel onvolledig was? Heeft het zin te zoeken naar het stuk dat altijd zoek zal zijn? Wil ik weten wat het verleden mij zegt of wat ik in mijn toekomst nog betekenen kan?
Vandaag kijk ik naar het doek van mijn schilderij. Het blijft mijn blinde vlek, te weten wie ik ben, maar ik weet eindelijk dat ik bij mezelf thuis moet zijn. Als mens ben ik nu trainer voor de spelers rondom mij. Ik leef dan maar en speel het spel. Soms fluit ik ook de wedstrijd. Ik moest mijn tactiek wel eens bijsturen, mijn aanvallers vervangen en de verdediging uit handen geven, maar in mijn ploeg is altijd plaats. Dus wie wenst, speelt mee, al is het maar voor even.
Mijn team is niet altijd het winnende, maar meestal wel het boeiende.
© Wouter Fimmers
bij ‘Jezus met de leraren in de tempel’ van Kallist Fimmers (1906-1969)
Fragment uit ‘Over het vertellen en herlezen van een levensverhaal’
Ik maakte de afgelopen jaren zeer veel afscheidsplechtigheden waarin ik over de overledene mocht vertellen. Dat is maar voor één ding belangrijk om te weten, namelijk dat ik dus wel iets kan zeggen over het vertellen van een levensverhaal.
In de eerste plaats doe ik natuurlijk ook maar gewoon mijn best en ben ik dankbaar een roeping te hebben gevonden met de talenten die me door stom toeval zijn meegegeven. Dat toeval bracht me reeds in vele woonkamers en aan menig keukentafel, vaak op de stoel van de pasgestorvene. Te midden van de coronapandemie was ik daarenboven dikwijls de enige van buiten de intieme familiekring die aanwezig was op de uitvaart om als spreker op te treden.
In mijn werk krijg ik de verhalen te horen waarmee over dierbaren wordt verteld, maar mag ik ook de sfeer opsnuiven van hoe iemand heeft geleefd. Ik mag de medespelers ontmoeten die de levensloop van de hoofdrolspeler op dat moment mee, en vaak totaal, beïnvloed hebben. Zo nu en dan krijg ik ook te horen wat niet moet worden verteld. Dat bijvoorbeeld in gevallen waarbij de voorziene rolverdeling in de loop van het leven niet naar verwachting werd gespeeld. Ik ben het handelen en denken van de mens daardoor al beter gaan begrijpen. Of liever door zoveel mensen te mogen ontmoeten, bij leven of in hun verhaal, is mijn blik veel ruimer geworden.
Lees “Over het vertellen en herlezen van een levensverhaal” volledig
© Wouter Fimmers
Sinds ik het filosoferen ontdekte
Sinds ik het filosoferen ontdekte, stel ik tijdens het eten graag vragen aan mijn kinderen. De ene keer heeft dat meer succes dan de andere keer. Mijn zoon amuseert er zich meer mee dan mijn dochter. Hoewel zij het als prepuber ook al in haar voordeel wist te draaien. Want toen ze na een zoveelste vraag van mij reageerde op een wijze die ik niet meer bij haar leeftijd had verwacht, zei ik heel ouder-wets: ‘doe toch eens normaal.’ Waarop zij heel gevat vroeg: ‘papa, wat is normaal?’ Ze was daarna zo druk bezig met grijnzen dat ze vergat dat ze de maaltijd eigenlijk niet lekker vond.
© Wouter Fimmers
Metamorfose
Als mijn metamorfose een week duurt,
dan is het vandaag zondag.
Ik leg mijn vel aan de kant en aanschouw.
Mijn nieuwe ik lijkt verrassend veel op de oude.
Zij het iets rustiger, iets wijzer in het beste geval.
Ik verzamel de schilfers van vroeger
en haal mijn muziek van onder het stof.
Er zullen nog valse noten zijn,
maar ach, het is mijn melodie.
© Wouter Fimmers
Duiven
Dag duifje, mijn druifje, mijn mierzoete snoepje. Ik laat je vrij om te vliegen naar waar je maar wil. Ik vertrouw er op dat jij altijd je weg naar huis weer vindt. Dag duifje, mijn druifje, mijn sneeuwwit snuitje. Wat een geluk dat ik naast jou fladderen mag. Ik tortel graag met jou. We zoeken samen de weg, en al laat ik jou los, jij kan altijd binnen. Als ik even wegvlieg, mag jij me toch telkens opnieuw verwachten. Samen pikken wij de graantjes van het leven. We plukken de vruchten van onze keuze voor elkaar. Jij en ik voor een lange vlucht samen en thuiskomen bij elkaar. Dag duifje, dag lieverd. Dag liefste lieveling mijn!
© Wouter Fimmers
Begraafplaats
Een begraafplaats is een plek waar we liever niet komen. Want als je daar kort over nadenkt is het een plek waar dode mensen verzameld zijn. Het herinnert ons aan gemis en verdriet, aan het leven dat voorgoed is veranderd. Sommige mensen vinden een begraafplaats akelig, anderen troosteloos of beladen. Maar als je wat langer over een begraafplaats nadenkt, dan kom je ook tot de vaststelling dat een begraafplaats een verzameling is van allemaal mensen die graag gezien waren, en die zelf ook anderen graag zagen. Het is dus ook een plek waar heel veel liefde te samen is gekomen. Een oneindige zee van plannen en dromen aan de andere kant van de dood. Wie dan de moed vindt om met het verdriet om te gaan, kan er ook kracht vinden om buiten de begraafplaats weer alleen verder te gaan. Als we afscheid nemen van iemand, geven we aan de begraafplaats een nieuwe, grote dosis liefde. We planten als het ware onze geliefden en bevloeien ze met onze tranen. Het resultaat daarvan zal zijn dat er heel mooie, liefdevolle herinneringen in ons zullen wortelen en bloeien. En van tijd tot tijd, als je wat liefde tanken moet, kan je heel stil en alleen naar de begraafplaats gaan om weer even samen te zijn met wie je mist. Want als is de afstand tot geliefden op een begraafplaats onmetelijk groot, je bent daar nog eens heel dichtbij.
© Wouter Fimmers
Chili con carne
Ik legde mijn zoon van vijf in bed toen hij vroeg: ‘Papa, eten we morgen chili con carne?’ ‘Nee,’ zei ik terwijl ik zijn laken opschudde, ‘maar waarom vraag je dat, jij eet daar toch niet van mee?’ Hij begon te gniffelen en zei: ‘Ik vind het gewoon zo’n leuk woord om uit te spreken.’ Daarop concentreerde hij zich: ‘Chili con carne,’ sprak hij haast onverstaanbaar van het lachen. Maar ik dacht: ‘Yes, mijn zoon geniet van hetzelfde als ik!’ Samen hadden we nog tien minuten taalplezier met woorden als ‘buffel’, ‘slagroomtaart’, ‘miniatuuruitgave’ en ‘wildplasser’. Stoppen was moeilijk, boys will be boys. We aten ’s anderdaags wortelpuree. Mijn zoon kon er niet om lachen, maar hij at wel alles op.
© Wouter Fimmers
Stil
Stil.
Stilte.
Te stil.
Stilleven.
Het verstilde leven
is geen
leven zonder jou.
Jij ontbreekt
luidruchtig
aan mijn zijn.
Geen harmonie
geen leidtoon meer.
Wie ben ik
zonder jou?
Jou missen
is lang luisteren
naar de tijd van
voor de stilte
en neuriën op
het ritme van
herinnering.
Ik puzzel
jouw afwezigheid
in mijn alledaagse dag.
Zo lukt het net
om met jou
zonder jou
te leven.
© Wouter Fimmers
In de moestuin van mijn leven
In de moestuin van mijn leven
heb ik het groot verdriet
met ups en nog meer downs
er stilaan tussen uitgewied.
Ik huilde heel veel tranen,
uren aan een stuk.
Daardoor groeiden de vruchten
van de herinnering aan geluk.
Ik oogst nu de liefde die jij zaaide
in de tijd die wij hebben gedeeld.
Daarvan maak ik een stoofpotje
en proef smakelijk hoe mij dat heelt.
© Wouter Fimmers
Uit: ‘Een verhaal is pas gedaan als het niet meer wordt verteld’
Wij voor altijd
Wij voor altijd.
Samen doen we dit.
Door jou, door mij
is dit avontuur gedragen.
Op het dak van de wereld,
in het adembenemende niets,
keken we uit naar alles.
Eén simpele vraag, één kort antwoord.
De bevestiging van een thuis.
Jij brengt mij van slag,
jouw liefde doet me groeien,
met jou naast mij kan en wil ik bloeien.
Ik wil jou lezen, en herlezen,
jij en de kinderen zijn mijn verhaal.
Als de zuurstof al eens opraakt,
en het vuur dooft door onweer in het dal.
Indien wij ooit de weg verliezen,
dan zal ik zoeken en vechten,
en breng ik ons weer naar de top,
want:
Als jij en ik een berg kunnen beklimmen,
dan kunnen wij ook bergen verzetten.
Dit avontuur is gedragen
door jou en door mij.
Dit doen we samen.
Voor altijd wij.
© Wouter Fimmers
Nog meer lezen?
Ontdek mijn boekje met troostgedichten